Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘wonen'- mieszkać
27 februari 2016 

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘wonen'- mieszkać

leren uczyć się język niderlandzki holenderskiwonen – mieszkać

Toen ik nog in Polen woonde, droomde ik om in Amsterdam te kunnen wonen. Mijn dromen zijn uitgekomen! Sinds zes jaar woon ik er. De hoofdstad van Nederland is niet alleen bekend van de mooie grachten, het is ook een bruisende cultuurstad met het grootste museumaanbod.

Hier kun je de beroemde schilderijen van de Nederlandse schilders uit de Gouden Eeuw bewonderen. Daarnaast heeft Amsterdam in de binnenstad veel typische Amsterdamse volkscafés gelegen aan de mooie grachten. Ik hoop dat ik hier nog veel jaren kan doorbrengen en ik hoop dat ik deze stad blijf ontdekken. Mocht ik ooit terug naar Polen gaan, dan kan ik altijd met trots zeggen: ik heb in Amsterdam gewoond en deze stad heeft mijn hart gestolen.

Czas teraźniejszy Czas przeszły niedokonany Czas przeszły dokonany
ik woon ik woonde ik heb gewoond
jij/u woont jij/u woonde jij/u hebt gewoond
hij/zij/het woont hij/zij/het woonde hij/zij/het heeft gewoond
wij wonen wij woonden wij hebben gewoond
jullie wonen jullie woonden jullie hebben gewoond
zij wonen zij woonden zij hebben gewoond

Darek Tymecki

Odmiana innych czasowników w czasie teraźniejszym i przeszłym wraz z przykładami:

bakken – piec, smażyć

lachen – śmiać się

eten – jeść

drinken – pić

strijken – prasować

boodschappen doen – robić zakupy

bang zijn – bać się

luisteren – słuchać

 

Reactie plaatsen