‘boodschappen doen’ – robić zakupy
Ik doe elke zaterdag boodschappen voor de hele week. Doordeweeks heb ik meestal geen tijd om boodschappen te doen. Omdat ik van vers brood houd, koop ik het bij een bekende bakkerij in Amsterdam. Vroeger deed ik boodschappen bijna elke dag. Vaak kocht ik dingen die ik niet echt nodig had. Gelukkig heb ik dat afgeleerd. Ik ga vanavond een feestje geven. Er komen veel kennissen en vrienden. Ik heb veel boodschappen gedaan.
Czas teraźniejszy | Czas przeszły niedokonany | Czas przeszły dokonany |
ik doe boodschappen |
ik deed boodschappen |
ik heb boodschappen gedaan |
jij doet boodschappen |
jij, u deed boodschappen |
jij, u hebt boodschappen gedaan |
hij, zij doet boodschappen |
hij, zij deed boodschappen |
hij, zij heeft boodschappen gedaan |
wij doen boodschappen |
wij deden boodschappen |
wij hebben boodschappen gedaan |
jullie doen boodschappen |
jullie deden boodschappen |
jullie hebben boodschappen gedaan |
zij doen boodschappen | zij deden boodschappen |
zij hebben boodschappen gedaan |
Darek Tymecki
Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘bakken’
Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘lachen’
Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘eten’
Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘drinken’
Maria Żmijewska
op 18 Mar 2017Irina
op 27 Mar 2017