Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘drinken’
22 februari 2015 

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘drinken’

drinken - pić

drinken – pić

Als ik ziek ben, drink ik veel thee met citroen en honing. Vroeger toen ik ziek was, dronk ik meestal warme melk met knoflook, boter en honing. Ik vond het niet lekker maar mijn moeder zei dat het helpt. Bij ons thuis vond alleen mijn oudste zus het lekker.
Sinds een week ben ik een beetje verkouden. Ik heb vanmorgen de melk met alle ‘heerlijke’ ingrediënten gedronken, maar het blijft nog steeds vies.

Czas teraźniejszy Czas przeszły niedokonany Czas przeszły dokonany
ik drink ik dronk ik heb gedronken
jij, u drinkt jij, u dronk jij, u hebt gedronken
hij, zij drinkt hij, zij dronk hij, zij heeft gedronken
wij drinken wij dronken wij hebben gedronken
jullie drinken jullie dronken jullie hebben gedronken
zij drinken zij dronken zij hebben gedronken

Darek Tymecki

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘bakken’
Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘lachen
Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘eten’

Reactie plaatsen