Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘eten’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘eten’

eten - odmiana czasownika

eten – jeść

Ania eet één keer per dag wat fruit. Zij vindt fruit niet alleen lekker maar ook heel gezond. Toen zij klein was, at zij bijna elke dag appels. Haar oma maakte een heerlijke appeltaart. Zij kan zich de geur en de smaak van oma’s  appeltaart nog steeds herinneren.

Vandaag is Ania, na het werk, met haar collega’s naar een banketbakkerij gegaan. Daar heeft zij een oude Hollandse appeltaart met slagroom gegeten

Czas teraźniejszyCzas przeszły niedokonanyCzas przeszły dokonany
ik eet ik atik heb gegeten
jij, u eetjij, u atjij, u hebt gegeten
hij, zij eethij, zij athij, zij heeft gegeten
wij etenwij atenwij hebben gegeten
jullie etenjullie atenjullie hebben gegeten
zij etenzij atenzij hebben gegeten

Darek Tymecki

Ela
Door

Ela

op 17 Apr 2016

Super sposób na naukę. Fajnie, że do słówek jest tekst

Martyna
Door

Martyna

op 27 May 2021

Super posty. Codziennie czytam.

Reactie plaatsen