lezen – czytać
Hoe meer je leest, hoe meer je kunt groeien! Mariola probeert elke dag in het Nederlands te lezen. Lezen is haar hobby. Zij leest niet alleen de boeken die in de cursus worden gebruikt, maar ook boeken uit de bibliotheek.
Toen ze op de middelbare school zat, las ze veel over de Tweede Wereldoorlog. Zij heeft gisteren een interessant boek gelezen. Dit boek heeft Mariola als cadeau gekregen van haar beste vriendin. De Kraai vertelt het verhaal van een Iraanse jongeman, die schrijver wil worden.
Czas teraźniejszy | Czas przeszły niedokonany | Czas przeszły dokonany |
ik lees | ik las | ik heb gelezen |
jij/u leest | jij/u las | jij/u hebt gelezen |
hij/zij/het leest | hij/zij/het las | hij/zij/het heeft gelezen |
wij lezen | wij lazen | wij hebben gelezen |
jullie lezen | jullie lazen | jullie hebben gelezen |
zij lezen | zij lazen | zij hebben gelezen |
Darek Tymecki
Odmiana innych czasowników w czasie teraźniejszym i przeszłym wraz z przykładami:
boodschappen doen – robić zakupy