luisteren – słuchać Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym czasownika niderlandzkiego.

 

luisteren – słuchać

Elsa houdt van muziek. Zij luistert elke dag naar de radio en naar haar favoriete muziek. Haar favoriete muziek is jazz. Dat soort muziek inspireert haar. Het vertaalt emoties en roept herinneringen op, zegt ze. Zij zegt vaak dat ze niet zonder muziek kan leven. Toen zij studeerde, luisterde zij graag naar Ella Fitzgerald. De zang van haar vond ze zeer relaxt. Elsa was gisteren jarig. Zij kreeg veel cadeaus, onder andere De grootste collectie Jazz muziek van legendarische Jazz artiesten. Elsa heeft het hele weekend naar deze muziek geluisterd. Zij heeft ervan genoten. Dat is een prachtig cadeau, zegt ze.

Czas teraźniejszy Czas przeszły niedokonany Czas przeszły dokonany
ik luister ik luisterde ik heb geluisterd
jij/u luistert jij/u luisterde jij/u hebt geluisterd
hij/zij/het luistert hij/zij/het luisterde hij/zij/het heeft geluisterd
wij luisteren wij luisterden wij hebben geluisterd
jullie luisteren Jullie luisterden jullie hebben geluisterd
zij luisteren zij luisterden zij hebben geluisterd

Darek Tymecki

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘bakken’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘lachen’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘eten’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘drinken’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘boodschappen doen’