‘boodschappen doen' – robić zakupy Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym czasownika niderlandzkiego.

boodschappen doen’ – robić zakupy

Ik doe elke zaterdag boodschappen voor de hele week. Doordeweeks heb ik meestal geen tijd om boodschappen te doen. Omdat ik van vers brood houd, koop ik het bij een bekende bakkerij in Amsterdam. Vroeger deed ik boodschappen bijna elke dag. Vaak kocht ik dingen die ik niet echt nodig had. Gelukkig heb ik dat afgeleerd. Ik ga vanavond een feestje geven. Er komen veel kennissen en vrienden. Ik heb veel boodschappen gedaan.

Czas teraźniejszy Czas przeszły niedokonany Czas przeszły dokonany
ik doe boodschappen
ik deed boodschappen
ik heb boodschappen gedaan
jij doet boodschappen
jij, u deed boodschappen
jij, u hebt boodschappen gedaan
hij, zij doet boodschappen
hij, zij deed boodschappen
hij, zij heeft boodschappen gedaan
wij doen boodschappen
wij deden boodschappen
wij hebben boodschappen gedaan
jullie doen boodschappen
jullie deden boodschappen
jullie hebben boodschappen gedaan
zij doen boodschappen zij deden boodschappen
zij hebben boodschappen gedaan

Darek Tymecki

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘bakken’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘lachen’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘eten’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘drinken’