Co to znaczy zeggen?
Mówić
Na przykład:
Wat zeg je? - Co mówisz?
Nie mylić z:
praten - rozmawiać
vertellen - powiedzieć
Odmiana czasownika "zeggen" w języku niderlandzkim:
Czas teraźniejszy
ik zeg
jij/u zegt
... zeg jij?
hij/zij/het zegt
wij zeggen
jullie zeggen
zij zeggen
Czas przeszły niedokonany
ik zei
jij/u zei
hij/zij/het zei
wij zeiden
jullie zeiden
zij zeiden
Czas przeszły dokonany
ik heb gezegd
jij/u hebt gezegd
hij/zij/het heeft gezegd
wij hebben gezegd
jullie hebben gezegd
zij hebben gezegd