OP/MET VAKANTIE
Op vakantie/met vakantie – na wakacjach.
Mijn collega is op vakantie.
Mijn collega is met vakantie.
We zijn op vakantie.
We zijn met vakantie
We gaan op vakantie naar Australië.
We gaan met vakantie naar Australië.
Op vakantie – na wakacjach (w czasie wakacji, w trakcie wakacji).
Ik ga op vakantie 10 boeken lezen.
Ik zal op vakantie gezond eten.
Ik heb op vakantie paard gereden.