Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘lachen’

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘lachen’

lachen - odmiana czasownika

lachensmiać się

Hoe vaak lach jij op een dag? Lachen is gezond en het kost je niets. Ik lach meestal twee keer per dag. Toen ik op de basisschool zat, lachte ik altijd met mijn klasgenoten. Er waren altijd leuke situaties waarin wij ontzettend moesten lachen. Gisteren ben ik met mijn vrienden naar een Comedy Café gegaan. Het was leuk en ik heb veel gelachen.

Czas teraźniejszy Czas przeszły niedokonany Czas przeszły dokonany
ik lach ik lachte ik heb gelachen
jij, u lacht jij, u lachte jij, u hebt gelachen
hij, zij lacht hij, zij lachte hij, zij heeft gelachen
wij lachen wij lachten wij hebben gelachen
jullie lachen jullie lachten jullie hebben gelachen
zij lachen zij lachten zij hebben gelachen

Darek Tymecki

Niderlandzki czasownik. Odmiana w czasie teraźniejszym i przeszłym: ‘bakken’

 

Reactie plaatsen